Log in om deze rubric te printen of binnen jouw account aan te passen.
NaSk1 K5 Elektrische energie
NOVA MAX H1 (Boek 3A)
Onvoldoende
|
Voldoende
|
Goed
|
Opdrachten
|
|
---|---|---|---|---|
Ik kan met een model uitleggen hoe een elektrische stroom rond stroomt in een stroomkring | Ik heb geen idee hoe en waarom stroom in een stroomkring beweegt. |
Ik snap een beetje hoe ik een stroomkring kan vergelijken met een CV installatie. |
Ik kan een stroomkring vergelijken met een CV-installatie. |
H1.1 Opdracht 2 |
Ik kan aangeven hoe een stroommeter geschakeld moet worden om een bepaalde stroom te meten | Ik weet 0 - 1 van de onderstaande regels. Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten. De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA. Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten. De spanning wordt gemeten in V (volt). |
Ik weet 2 - 3 van de onderstaande regels. Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten. De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA. Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten. De spanning wordt gemeten in V (volt). |
Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten. De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA. Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten. De spanning wordt gemeten in V (volt). |
H1.1 Opdracht 4 t/m 9 |
Ik kan uitleggen wat wordt bedoeld met de totale stroomsterkte in een de verschillende schakelingen en hier een berekening mee uitvoeren | Ik ken de onderstaande formules niet. Ik ken 0 - 1 - 2 van de onderstaande regels Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A). In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus: I totaal = I1 + I2 ...... In een serieschakeling is de I overal even groot dus: I totaal = I1 = I2 .... |
Ik ken de onderstaande formules wel / niet. Ik ken beide van de onderstaande regels Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A). In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus: I totaal = I1 + I2 ...... In een serieschakeling is de I overal even groot dus: I totaal = I1 = I2 .... |
Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A). In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus: I totaal = I1 + I2 ...... In een serieschakeling is de I overal even groot dus: I totaal = I1 = I2 .... |
H1.1 Opdracht 1, 3, 10,11 |
Ik kan beredeneren hoe groot de stroomsterktes in een gemengde schakeling zijn. | Ik kan niet bedenken wanneer de stroomsterkte groter of kleiner is als ik een gemengde schakeling zie. |
Ik kan een beetje beredeneren als ik een afbeelding van een gemengde schakeling zie waar de stroomsterkte groter of kleiner is dan op een ander punt door gebruik te maken van de regels in het punt hierboven. |
Ik kan beredeneren als ik een afbeelding van een gemengde schakeling zie waar de stroomsterkte groter of kleiner is dan op een ander punt door gebruik te maken van de regels in het punt hierboven. |
H1.1 Opdracht 13 t/m 15 |
Ik kan de onderdelen van een huisinstallatie benoemen vanaf de hoofdleiding in de meterkast | Ik kan 0 - 1 van de onderstaande regels. Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt. Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering. Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn. |
Ik kan 2 van de onderstaande regels. Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt. Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering. Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn. |
Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt. Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering. Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn. |
H1.2 Opdracht 5, 8 |
Ik kan beschrijven waar de verschillend gekleurde draden in een huisinstallatie voor dienen | Ik kan 0 - 1 van de volgende draden benoemen met kleur en functie. De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V. De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten. De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat. |
Ik kan 2 van de volgende draden benoemen met kleur en functie. De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V. De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten. De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat. |
Ik kan beschrijven waar de verschillende gekleurde draden in een huisinstallatie voor dienen. De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V. De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten. De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat. |
H1.2 Opdracht 2, 7, 8 |
Ik kan de oorzaak en gevolgen beschrijven van kortsluiting en van overbeslasting | Ik kan de niet oorzaak en wel / niet gevolgen beschrijven van kortsluiting en overbelasting. Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat. Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot. |
Ik kan de wel oorzaak en gevolgen beschrijven van kortsluiting of overbelasting. Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat. Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot. |
Ik kan de oorzaak en gevolgen beschrijven van kortsluiting en overbelasting. Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat. Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot. |
H1.2 Opdracht 3, 4, 6 t/m 10 |
Ik kan het verschil uitleggen tussen gelijkspanning (DC) en wisselspanning (AC) | Ik ken 0 - 1 van de onderstaande regels Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V). Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij. Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact. Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC. |
Ik ken 2 - 3 van de onderstaande regels Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V). Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij. Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact. Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC. |
Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V). Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij. Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact. Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC. |
H1.2 Opdracht 11, 12 |
Ik kan uitleggen wat wordt bedoeld met het vermogen van een apparaat | Ik kan niet uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s). Ik weet wel / niet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt. |
Ik kan wel uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s). Ik weet wel / niet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt. |
Ik kan uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s). Ik weet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt. |
H1.3 Opdracht 4 t/m 10 |
Ik kan berekeningen uitvoeren met spanning, stroomsterkte en vermogen | Ik weet niet dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel / niet dat ik deze kan opzoeken in BINAS. Deze formule kan ik wel / niet omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. P = U*I P = vermogen (W) U = spanning (V) I = stroomsterkte (A) |
Ik weet wel dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel dat ik deze kan opzoeken in BINAS. Deze formule kan ik wel / niet omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. P = U*I P = vermogen (W) U = spanning (V) I = stroomsterkte (A) |
Ik weet dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. P = U*I P = vermogen (W) U = spanning (V) I = stroomsterkte (A) |
H1.3 Opdracht 1, 7, 9 |
Ik kan het energieverbruik van elektrische apparaten berekenen in kWh | Ik weet wel / niet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan. Ik weet niet dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel / niet dat ik deze kan opzoeken in BINAS Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. E=P*t E = energieverbruik (kWh) P = vermogen (kW) t = tijd (uren) |
Ik weet wel / niet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan. Ik weet wel dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet wel / niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel dat ik deze kan opzoeken in BINAS Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. E=P*t E = energieverbruik (kWh) P = vermogen (kW) t = tijd (uren) |
Ik weet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan. Ik weet dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb. E=P*t E = energieverbruik (kWh) P = vermogen (kW) t = tijd (uren) |
H1.3 Opdracht 6 t/m 11 |
Ik kan berekenen hoeveel je voor de verbruikte energie moet betalen | Ik weet wel / niet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh. Ik kan onderstaande formule niet gebruiken E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat. |
Ik weet wel / niet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh. Ik kan onderstaande formule wel gebruiken E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat. |
Ik weet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh. Ik kan onderstaande formule gebruiken E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat. |
H1.3 Opdracht 7 t/m 11 |
Ik kan uitleggen waarom je een energiemeter nodig hebt om het werkelijke energieverbruik van een apparaat te bepalen | Ik heb geen idee dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat. |
Ik weet een beetje dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat. |
Ik weet dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat. |
H1.3 Opdracht 12 t/m 14 |
Ik kan beschrijven welke twee gevaren het gebruik van elektriciteit met zich meebrengt | Ik weet wel / niet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt. Ik weet wel / niet dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen. |
Ik weet wel / niet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt. Ik weet wel dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen. |
Ik weet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt. Ik weet dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen. |
H1.4 Opdracht 1, 6 |
Ik kan uitleggen waarom je in vochtige ruimtes extra voorzichtig moet zijn met elektriciteit | Ik weet niet dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt. |
Ik weet een beetje dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt. |
Ik weet dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt. |
H1.4 Opdracht 1, 4 t/m 6 |
Ik kan uitleggen wat wordt bedoeld met enkele en dubbele isolatie | Ik weet niet dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat. |
Ik weet een beetje dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat. |
Ik weet dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat. |
H1.4 Opdracht 2, 8 |
Ik kan zekeringen, aardlekschakelaars en randaarde herkennen en de functie beschrijven / uitleggen. | Ik kan 0 - 1 van de onderstaande begrippen uitleggen. Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven. Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit. De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast. |
Ik kan 2 van de onderstaande begrippen uitleggen Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven. Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit. De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast. |
Ik kan 3 van de onderstaande begrippen uitleggen. Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven. Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit. De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast. |
H1.4 Opdracht 2 t/m 9 en 11 t/m 13 |
Ik heb geen idee hoe en waarom stroom in een stroomkring beweegt.
Ik snap een beetje hoe ik een stroomkring kan vergelijken met een CV installatie.
Ik kan een stroomkring vergelijken met een CV-installatie.
H1.1 Opdracht 2
Ik weet 0 - 1 van de onderstaande regels.
Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten.
De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA.
Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten.
De spanning wordt gemeten in V (volt).
Ik weet 2 - 3 van de onderstaande regels.
Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten.
De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA.
Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten.
De spanning wordt gemeten in V (volt).
Een ampèremeter (of stroomsterktemeter) wordt in serie aangesloten.
De stroomsterkte wordt gemeten in A of in mA.
Een voltmeter (of spanningsmeter) wordt parallel aangesloten.
De spanning wordt gemeten in V (volt).
H1.1 Opdracht 4 t/m 9
Ik ken de onderstaande formules niet.
Ik ken 0 - 1 - 2 van de onderstaande regels
Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A).
In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus:
I totaal = I1 + I2 ......
In een serieschakeling is de I overal even groot dus:
I totaal = I1 = I2 ....
Ik ken de onderstaande formules wel / niet.
Ik ken beide van de onderstaande regels
Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A).
In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus:
I totaal = I1 + I2 ......
In een serieschakeling is de I overal even groot dus:
I totaal = I1 = I2 ....
Ik weet dat er met stroomsterkte I bedoeld wordt en dat dit gemeten wordt in Ampère (A).
In een parallelschakeling is I niet overal even groot dus:
I totaal = I1 + I2 ......
In een serieschakeling is de I overal even groot dus:
I totaal = I1 = I2 ....
H1.1 Opdracht 1, 3, 10,11
Ik kan niet bedenken wanneer de stroomsterkte groter of kleiner is als ik een gemengde schakeling zie.
Ik kan een beetje beredeneren als ik een afbeelding van een gemengde schakeling zie waar de stroomsterkte groter of kleiner is dan op een ander punt door gebruik te maken van de regels in het punt hierboven.
Ik kan beredeneren als ik een afbeelding van een gemengde schakeling zie waar de stroomsterkte groter of kleiner is dan op een ander punt door gebruik te maken van de regels in het punt hierboven.
H1.1 Opdracht 13 t/m 15
Ik kan 0 - 1 van de onderstaande regels.
Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt.
Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering.
Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn.
Ik kan 2 van de onderstaande regels.
Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt.
Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering.
Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn.
Ik kan beschrijven wat er met de stroom gebeurd op moment dat deze het huis binnenkomt.
Ik weet dat elke groep een eigen groepsschakelaar heeft en een eigen zekering.
Ik weet dat de stopcontacten en lichtpunten binnen 1 groep allemaal parallel aan elkaar geschakeld zijn.
H1.2 Opdracht 5, 8
Ik kan 0 - 1 van de volgende draden benoemen met kleur en functie.
De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V.
De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten.
De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat.
Ik kan 2 van de volgende draden benoemen met kleur en functie.
De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V.
De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten.
De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat.
Ik kan beschrijven waar de verschillende gekleurde draden in een huisinstallatie voor dienen.
De bruine draad is de fasedraad. Op deze draad staat een spanning van 230V.
De blauwe draad is de nuldraad. Deze wordt gebruikt om de stroomkring te sluiten.
De zwarte draad is de schakeldraad. Deze wordt alleen gebruikt bij schakelaars. Op de schakeldraad staat alleen spanning wanneer de schakelaar "aan" staat.
H1.2 Opdracht 2, 7, 8
Ik kan de niet oorzaak en wel / niet gevolgen beschrijven van kortsluiting en overbelasting.
Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat.
Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot.
Ik kan de wel oorzaak en gevolgen beschrijven van kortsluiting of overbelasting.
Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat.
Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot.
Ik kan de oorzaak en gevolgen beschrijven van kortsluiting en overbelasting.
Korstsluiting: Als de stroom een weg kan nemen van de minste weerstand. Bijvoorbeeld bij een kapot apparaat.
Overbelasting: als er te veel apparaten op een groep zijn aangesloten. De totale stroomsterkte wordt dan te groot.
H1.2 Opdracht 3, 4, 6 t/m 10
Ik ken 0 - 1 van de onderstaande regels
Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V).
Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij.
Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact.
Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC.
Ik ken 2 - 3 van de onderstaande regels
Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V).
Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij.
Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact.
Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC.
Ik weet dat er met spanning U bedoelt wordt en dat dit gemeten wordt in Volt (V).
Ik weet dat DC staat voor gelijkspanning, bijvoorbeeld een batterij.
Ik weet dat AC staat voor wisselspanning, dat komt uit het stopcontact.
Ik weet dat in sommige apparaten / opladers een transformator zit zodat de stroom van AC kan worden omgezet in DC.
H1.2 Opdracht 11, 12
Ik kan niet uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s).
Ik weet wel / niet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt.
Ik kan wel uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s).
Ik weet wel / niet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt.
Ik kan uitleggen dat het vermogen van het apparaat aangeeft hoeveel energie een apparaat per seconde verbruikt. De eenheid van vermogen is Watt (W) of Joule per seconde (J/s).
Ik weet dat het vermogen van een apparaat afhangt van de stroomsterkte (A) die door een apparaat loopt en de spanning (V) waarop een apparaat werkt.
H1.3 Opdracht 4 t/m 10
Ik weet niet dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel / niet dat ik deze kan opzoeken in BINAS.
Deze formule kan ik wel / niet omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
P = U*I
P = vermogen (W)
U = spanning (V)
I = stroomsterkte (A)
Ik weet wel dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel dat ik deze kan opzoeken in BINAS.
Deze formule kan ik wel / niet omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
P = U*I
P = vermogen (W)
U = spanning (V)
I = stroomsterkte (A)
Ik weet dat ik het vermogen van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet waar de afkortingen voor staan met de eenheid.
Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
P = U*I
P = vermogen (W)
U = spanning (V)
I = stroomsterkte (A)
H1.3 Opdracht 1, 7, 9
Ik weet wel / niet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan.
Ik weet niet dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel / niet dat ik deze kan opzoeken in BINAS
Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
E=P*t
E = energieverbruik (kWh)
P = vermogen (kW)
t = tijd (uren)
Ik weet wel / niet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan.
Ik weet wel dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet wel / niet waar de afkortingen voor staan met de eenheid. Ik weet wel dat ik deze kan opzoeken in BINAS
Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
E=P*t
E = energieverbruik (kWh)
P = vermogen (kW)
t = tijd (uren)
Ik weet dat het energieverbruik van een apparaat afhankelijk is van het vermogen en van de tijd die het apparaat heeft aangestaan.
Ik weet dat ik het energieverbruik van een apparaat kan berekenen met onderstaande formule en ik weet waar de afkortingen voor staan met de eenheid.
Deze formule kan ik omschrijven (met de driehoek-methode) tot de formule die ik nodig heb.
E=P*t
E = energieverbruik (kWh)
P = vermogen (kW)
t = tijd (uren)
H1.3 Opdracht 6 t/m 11
Ik weet wel / niet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh.
Ik kan onderstaande formule niet gebruiken
E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat.
Ik weet wel / niet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh.
Ik kan onderstaande formule wel gebruiken
E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat.
Ik weet dat je bij de energiemaatschappij moet betalen per kWh.
Ik kan onderstaande formule gebruiken
E* aantal euro per kWh = kosten per apparaat.
H1.3 Opdracht 7 t/m 11
Ik heb geen idee dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat.
Ik weet een beetje dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat.
Ik weet dat een apparaat een bepaald vermogen op het typeplaatje heeft staan maar dit nooit precies klopt omdat er ook sprake is van een bepaalde mate van energieverlies. Dit is exact te bepalen door een energiemeter aan te sluiten op het apparaat.
H1.3 Opdracht 12 t/m 14
Ik weet wel / niet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt.
Ik weet wel / niet dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen.
Ik weet wel / niet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt.
Ik weet wel dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen.
Ik weet dat kortsluiting en overbelasting brand kunnen veroorzaken doordat elektriciteitsleidingen erg warm worden als de stroomsterkte te groot wordt.
Ik weet dat als je een voorwerp aanraakt waar spanning op staat kan je een schok krijgen.
H1.4 Opdracht 1, 6
Ik weet niet dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt.
Ik weet een beetje dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt.
Ik weet dat water een hele lage weerstand heeft en dus elektriciteit goed geleidt.
H1.4 Opdracht 1, 4 t/m 6
Ik weet niet dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat.
Ik weet een beetje dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat.
Ik weet dat sommige apparaten dubbel geïsoleerd zijn. Dit betekent dat ze een extra isolatielaag hebben naast de isolatie van de onderdelen waar de stroom doorheen gaat.
H1.4 Opdracht 2, 8
Ik kan 0 - 1 van de onderstaande begrippen uitleggen.
Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven.
Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit.
De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast.
Ik kan 2 van de onderstaande begrippen uitleggen
Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven.
Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit.
De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast.
Ik kan 3 van de onderstaande begrippen uitleggen.
Ik weet dat zekeringen de stroom uitschakelen wanneer deze boven een bepaalde waarde uitkomt. Meestal is de 16A. Als het anders is, staat het aangegeven.
Een aardlekschakelaar vergelijkt de stroom in de fasedraad met die in de nuldraad. Als ergens stroom weglekt zijn de stroomsterktes in de draden niet meer gelijk en schakelt de aardlekschakelaar de stroom uit.
De metalen buitenkant van een elektrische apparaat kan onder espanning komen te staan. Als je het apparaat aanraakt kan je een schok krijgen. door zo'n apparaat te aarden loopt de stroom van de buitenkant van het apparaat via de aarddraad door de ranndaarde naar de aardrail in de meterkast.
H1.4 Opdracht 2 t/m 9 en 11 t/m 13