Je gebruikt nog GEEN / WEINIG correcte zinnen:
Je gebruikt SOMS correcte zinnen: je denkt aan
Je gebruikt MEESTAL correcte zinnen: je denkt aan:
Je maakt UITSTEKENDE zinnen:
Je zet je zinnen niet in een correcte volgorde
Je zet je zinnen SOMS in een correcte volgorde
Je zet je zinnen MEESTAL in een correcte volgorde
Je zet AL je zinnen in een correcte volgorde
Je vervoegt je werkwoorden NOG NIET correct
Je vervoegt je werkwoorden SOMS in de goede tijd: T.T. / V.T.
Je vervoegt je werkwoorden MEESTAL in de goede tijd: T.T. / V.T.
Je vervoegt AL je werkwoorden in de goede tijd: voornamelijk T.T. / V.T.
Je denkt NOG NIET aan de aanwijzende voornaamwoorden
Je denkt SOMS aan je aanwijzende voornaamwoorden.
Je denkt MEESTAL aan je aanwijzende voornaamwoorden.
Je gebruikt ALTIJD de goede aanwijzende voornaamwoorden
Je gebruikt GEEN of WEINIG voegwoorden:
Je gebruikt SOMS voegwoorden.
Je gebruikt al VEEL voegwoorden. Je presentatie is al min of meer samenhangend.
Je gebruikt HEEL VEEL voegwoorden zodat je presentatie een samenhangend geheel is..
Je standpunt is NIET DUIDELIJK.
Je gebruikt GEEN of 1 argument(en).
Je denkt NOG NIET aan de vergrotende trap.
Je standpunt is NOG NIET zo duidelijk.
Je gebruikt 2 argumenten.
Je denkt SOMS aan de vergrotende trap.
Je standpunt is al REDELIJK DUIDELIJK.
Je gebruikt 3 argumenten.
Je denkt al VEEL aan de vergrotende trap.
Je standpunt is DUIDELIJK.
Je gebruikt 4 argumenten.
Je denkt ALTIJD aan de vergrotende trap.
Je uitspraak is NIET duidelijk. Je spreekt VEEL woorden verkeerd uit.
Je uitspraak is NIET ZO duidelijk. Je spreekt SOMS woorden verkeerd uit.
Je uitspraak is duidelijk verstaanbaar, ondanks een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord.
Je uitspraak is duidelijk. Je spreekt geen woorden verkeerd uit.
Je twijfelt VAAK. Je moet VAAK opnieuw beginnen.
Je spreekt NOG NIET zo vlot. Je twijfelt nog vaak.
Je spreekt al REDELIJK VLOT. Je twijfelt nog AF EN TOE.
Je spreekt ZEER VLOT. Je twijfelt niet.