Ikzelf: denken: leerdoelen
- De docent zegt wat ik moet leren
- Samen met de docent bedenk ik leerdoelen.
- Ik kan zelf mijn leerdoelen formuleren. Soms pas ik ze in overleg met de docent een beetje aan.
- Ik formuleer mijn eigen leerdoelen en kan ze aanpassen als dat nodig is.
Ikzelf: voelen: initiatief nemen
- Ik wacht tot de docent naar mij toe komt wanneer ik niet verder kan
- Ik geef soms aan dat ik niet verder kan. Ik weet niet zo goed wat ik moet vragen om verder te kunnen
- Ik vraag meestal om hulp als ik niet verder kan. Meestal lukt het mij om een goede vraag te stellen.
- Ik vraag altijd om hulp wanneer ik niet verder kan. Ik stel meestal gerichte vragen die mij helpen om verder te kunnen
Ikzelf: doen: gerichte acties
- De dingen die ik doe dragen niet bij aan mijn leerdoelen.
- Met de activiteiten die de docent aandraagt lukt het om mijn doel te halen.
- Meestal ga ik zelf aan de slag om mijn doelen te halen.
- Ik ga zelfstandig aan de slag.
Mijn wereld: denken: keuzes maken
- Ik maak wel keuzes, maar weet eigenlijk niet waarom
- Ik word vaak verrast door de gevolgen van mijn keuzes.
- Soms kan ik de keuzes die ik heb gemaakt motiveren.
- Ik heb de docent nodig om de gevolgen van mijn keuzes te overzien.
- Ik kan de keuzes die ik heb gemaakt meestal motiveren.
- Ik overzie de gevolgen van mijn keuzes meestal, maar wordt soms wel verrast.
- Ik kan de keuze die ik heb gemaakt altijd motiveren.
- Ik kan de gevolgen van mijn keuzes vooraf goed inschatten. Ik overzie en accepteer de gevolgen van mijn keuzes.
Mijn wereld: voelen: met wie
- De docent bepaalt met wie ik het best kan samenwerken om mijn doelen te behalen.
- In overleg met de docent bepaal ik met wie ik het best kan samenwerken.
- Ik les meestel zelf met wie ik wil samenwerken. Soms kies ik liever iemand die ik aardig vind, dan iemand waarmee ik goed kan werken.
- Ik kies iemand met wie ik wil samenwerken om mijn leerdoelen te behalen.
Mijn wereld: doen: waar
- De docent of mijn ouders/verzorgers bepalen mijn werkplek
- Ik heb een volwassene nodig om te kiezen waar ik het beste kan werken.
- Ik maak meestal zelf de keuze waar ik ga werken. Soms helpt een volwassene erbij.
- Ik kan goed kiezen op welke plek ik het best kan werken en zorg ervoor dat dit een aangename werkplek is.
Mijn gewoonten: denken: wanneer
- De docent bepaalt de volgorde van de opdrachten.
- Ik bepaal samen met de docent de volgorde van de opdrachten
- Ik bepaal meestal zelf in welke volgorde ik de opdrachten ga maken en vraag soms om hulp.
- Ik bepaal zelf de volgorde van de opdrachten en doe dit op een doordachte manier.
Mijn gewoonten: voelen: leren van fouten
- Ik merk vaak niet of pas laat dat ik iets verkeerd doe en dan vind ik het moeilijk om te begrijpen wat er fout ging.
- Ik herken en erken mijn fouten, maar ik vind het lastig om iets te veranderen.
- Ik herken en erken mijn fouten. Ik weet wat ik kan veranderen en vaak doe ik dat ook.
- Ik onderneem altijd actie naar aanleiding van mijn fouten en leer er iets van voor de volgende keer.
Mijn gewoonten: doen: hoe
- De docent bepaalt op welke manier ik de opdrachten maak.
- Ik heb de docent nodig om te helpen kiezen op welke manier ik werk.
- Ik kies meestal zelf op welke manier ik ga leren. Soms vraag ik hulp van de docent.
- Ik kies zelf mijn manier van werken die goed bij mij past en waarmee ik mijn leerdoelen kan halen.
Mijn lichaam: denken: plannen
- Als ik eenmaal aan het werk ben, stop ik niet tot ik helemaal klaar ben.
- Ik werk totdat ik trek heb of naar het toilet moet en dan houd ik meteen even pauze.
- Ik houd even pauze voordat ik begin met werken en stop wanneer ik trek krijg.
- Ik maak een planning voordat ik ga werken waarin ik ook rustmomenten inplan waar ik mij aan houd tijdens het werken.
Mijn lichaam: voelen: ontspannen
- Ik voel vaak spanning of stress door school en dat gaat pas over na de toets of presentatie. De stress heeft vaak effect op mijn resultaten.
- Ik voel regelmatig spanning of stress. Ik weet nog niet zo goed hoe ik daarmee om moet gaan. Soms heeft mijn stress effect om mijn resultaten.
- Ik voel mij wel eens gespannen of gestresst. Dan zorg ik voor afleiding. Soms heeft mijn stress effect op mijn resultaten.
- Wanneer ik spanning of stress ervaar herken ik dit snel. Ik weet wat ik moet doen om me weer ontspannen te voelen. Stress heeft zelden effect op mijn resultaten.
Mijn lichaam: doen: bewegen
- Wanneer ik werk zit ik de hele tijd stil. In de pauze zit ik op mijn telefoon of ga ik gamen.
- Ik heb vaak geen zin om te bewegen wanneer ik eenmaal aan het werk ben, maar soms zet ik me er toe.
- Ik sport een paar keer in de week en ik fiets naar school.
- Ik zorg voor een gezonde afwisseling tussen schoolwerk en beweging.